BERINGEN

In 1995 werd op het voormalig voetbalveld van Vigor Beringen een Keltische goudschat gevonden, bestaande uit 25 gouden munten, sieraden en een fragment van een gouden armband. Hiermee kon aangetoond worden dat Beringen reeds voor Christus en doorheen de Frankische en Karolingische periode, bewoond was. Andere vondsten van o.a. Romeinse munten wijzen op een zeer vroege vestiging.

Beringen wordt in de geschreven bronnen in 1120 voor het eerst vermeld als Beringe, dat mogelijk afgeleid is van het Germaanse Beringum, wat verklaard wordt (o.a. door Guido Gezelle) als bij de lieden van Bero of Bera.

Beringen was een allodiale heerlijkheid, die deel uitmaakte van het erfgoed van St.-Adelardus, een neef van Pepijn de Korte en abt van de St.-Pietersabdij van Corbie in Picardië (780-821). Op het einde van 8 ste eeuw zou hij zijn goederen geschonken hebben aan de abdij van Corbie. In 882 werd dit patrimonium sancti Adelardi, waaronder ook het domein Mol-Balen-Dessel door de noormannen geplunderd.

Tijdens de eeuwen daarna verwierf de graaf van Loon de voogdijrechten. In 1211 verleende hij de Luikse vrijheid aan de inwoners van Beringen, zonder goedkeuring van de abt van Corbie. In het Vrijheidscharter van 1239 trok hij deze scheve situatie recht door te verwijzen naar de abtelijke instemming. De parochie Beringen had toen ruime grenzen waartoe ook Heusden, Tervant en Paal behoorden. Territoriaal mogen ook o.a. de Geytelingen en Hokselaar hiertoe gerekend worden. Dit leidde tot eeuwenlange grensconflicten, die zelfs tot in het begin van de 20 ste eeuw uitstrekten.

Op gerechtelijk vlak werd Beringen verdeeld in binninghe en buytinghe. Tot de binninghe, met als bevoegdheid de binnen-schepenbank en het Luiks recht behoorden de stadskern, Broekhoven, De Mot, Gravendaal, Kommelo, Terbeck, Terhagen en Terhulsen. Tot de buytinghe met onder Loons recht behoorden: Brelaar, Geenhout, Gestel, Katermeir, Meelberg, Paal, Reysselt en Tervant.

Het stadsbestuur was in handen van twee jaarlijks verkozen burgemeesters, één voor de vrijheid en één voor de buiting. Ze werden bijgestaan door zeven raadslieden, drie voor de stad en vier voor de buiting. Het grondgebied bestond uit drie heyrwagens: die stadt, den heyrwaghen van Pael en den heyrwaghen van Tervaent.

Beringen behoorde tot één van de ‘goede Loonse steden’ en dus bij het prinsbisdom Luik. De militaire bijstand die hiervan uitging liet de wensen over. Beringen werd in de loop der eeuwen dan ook verschillende keren geplunderd.

In 1467 kreeg Antoon van Bourgondië tijdens een strafexpeditie Beringen op de knieën. Tijdens de godsdienstoorlogen werd Beringen in 1584 door een brand vernield. En in 1654 werd Beringen door Lorreinse troepen afgeperst, geplunderd en vernietigd tot er maar drie bakhuysekens overbleven.

In 1739 herbergde Beringen in ‘Les Clefs d’Or’ of ‘De Gouden Sleutels’ gedurende enkele weken de Franse dichter en filosoof Voltaire. Hij sprak minder verlichte woorden over de stad: “…Nous voici maintenant en fin fond de Barbarie … Si madame du Châtelet demeure longtemps dans de pays-ici, elle purra s’apeler la reine des sauvages. …On dit cependant qu’il y a ici une troupe de voleurs …

Voltaire logeerde samen met zijn vriendin Emilie Le Tonnelier de Breteuil die in Ham aanwezig diende te zijn om een erfenis te regelen.

Beringen zelf zond edeler zonen uit. Zo was Ludovicus Sanctus (1304-1361), alias Lodewijk Heyligen, “magister musicae” aan het pauselijk hof te Avignon en sloot er een hechte vriendschap met Petrarca.

Hendrik van Caelen (1582-1653), beter bekend als onder zijn geleerde naam Calenus, was censor van het bisdom Mechelen. In deze functie bezorgde hij de kerkelijke goedkeuring aan de zo controversiële Augustinus van de Ieperse bisschop Jansenius.

Kanunnik Willem Pelsers richtte rond 1700 het Gemeentecollege van Beringen op. Als primus aan de universiteit van Leuven was hij “ad maiora natus”. Hij werd officiaal van de aartsbisschop van Kamerijk, Mgr. Fénélon, wiens pedagogische belangstelling en ijver hij deelde.

Hieronder kan je een lijst vinden van burgemeesters van Beringen, waarvan sommige de naam Gaethofs droegen.